Het verhaal van:

Engelbertus Boere

null

[Pasfoto 1940]

Fragment uit ‘De jonge jaren van Engelbertus Boere’, geschreven in 2021 door zijn zoon Martin Boere.

Bertus Boere werd in 1943 i.h.k.v. de Einsatz te werk gesteld in de Noord Duitse stad Bremen, waar hij als lasser moest gaan werken in de autofabriek van Borgward. Z’n collega’s op de fabriek bleken allen landgenoten te zijn en ook nog eens voornamelijk afkomstig uit Rotterdam, waar hij zelf ook vandaan kwam. Samen met zijn lotgenoten werd hij ondergebracht in het z.g ‘Lager’, een gewezen koffiefabriek die tijdens de oorlog dienst deed als logies voor ‘Fremdarbeiter’.

null

[Nederlandse werknemers van Carl F.W. Borgward Automobilund Motorenwerke. Bertus staand geheel rechts.]

Het reguleren van de terugkeer van dwangarbeiders die alle ontberingen hadden overleefd was een delicate operatie. De infrastructuur lag overal in puin en de hongerwinter had vooral in de grote steden korte metten gemaakt met de laatste reserves. Om de heersende wanorde niet nóg groter te maken was een geleidelijke terugkeer van de honderdduizenden arbeidsmigranten noodzakelijk. Hierbij speelde echter ook iets anders een rol. Er heerste weliswaar opluchting over het einde van de oorlog, maar nog los van alle opgelopen trauma’s leefde er veel rancune onder de bevolking. Die was niet alleen gericht tegen collaborateurs en verraders, maar ook tegen het koningshuis en de regering. Die hadden de oorlogsjaren immers veilig beschut tegen alle oorlogsmisere in het buitenland doorgebracht. Zij hoefden dan ook niet te rekenen op hetzelfde grootse onthaal dat de Amerikaanse en Canadese militairen ten deel was gevallen tijdens de bevrijding. Vanuit dit besef waren Wilhelmina en haar gevolg ergens in Zeeland vanaf de boot aan land gegaan, onder strakke regie toegejuicht door met roodwitblauwgekleurde vlaggetjes wapperende schoolkinderen.


Door nu toe te staan dat bijna een half miljoen kerels, lees een half miljoen vrijbuiters, die nog altijd in de overlevingsmodus stonden, massaal naar huis te laten terugkeren riskeerden de autoriteiten dat de ressentimenten tegen het gezag een extra impuls zouden krijgen. Mede om die reden werden de ex-dwangarbeiders in kleine groepen tijdelijk ondergebracht op locaties buiten de steden om ze gefaseerd naar huis te laten terugkeren. Bertus werd samen met enkele anderen ingekwartierd bij een boerengezin in Brabant. Dat had in elk geval als voordeel dat hij elke avond een fatsoenlijke hap warm eten tegemoet kon zien. Maar goed, hij was in Brabant, wat inhield dat eer de vorken in het vlees en de aardappelen konden worden gezet er gebeden moest worden. Echter, de heer des huizes hield er bij dit tafelritueel een merkwaardige gewoonte op na. Tussen het prevelen van de gebedstekst door mompelde hij namelijk steeds de frase “Lekker wijf op schoot!”. Tevens kon het gebeuren dat de hond die zich onder de tafel had geposteerd in afwachting van wat toegestoken stukjes vlees zijn neus speels tussen de dijen van z’n baas stak, waarop deze het aanroepen van de Heer onderbrak door te schreeuwen: “Choetferdoeme, hoent!!”.  De dagen vulden zich voornamelijk met nietsdoen, maar er waren ook zaken die de aandacht vroegen van viriele jongemannen die jaren achtereen verstoken waren geweest van vrouwelijke genegenheid. De aanwezigheid van jonge boerenvrouwen hielp ze aan deze gedwongen geheelonthouding herinneren. Bertus had aangepapt met een struise meid, die liet merken niet vies te zijn van een stoeipartij. Tijdens een wandeling hadden beiden zich in het hoge gras gevleid en voor Bertus, op z’n 25ste nog altijd zo maagdelijk als onbeschreven papier, leek het er dan eindelijk eens van te gaan komen. Een passerend paard en wagen stak echter een spaak in het wiel. Bij nadering van het hitsige tweetal stapte het beest op een vergeten landmijn. Na een enorme dreun werden Bertus en z’n gezelschap besproeid met bloederige stukjes paard, waarop de jongedame een aanval van hysterie kreeg die niet meer te temmen bleek. Zodoende kon niet worden afgemaakt waaraan begonnen was. Onder de repatrianten waren er genoeg die niet zeker wisten of ze bij terugkeer nog een thuis zouden aantreffen. Het huis kon immers door bommen zijn weggevaagd, dan wel dat de familie de hongerwinter niet had overleefd. Andersom bestond er bij het thuisfront vaak onzekerheid of de terugkeer van de verloren zoon tegemoet kon worden gezien vanwege de talloze bommen die op de Duitse steden waren gegooid.


Tante Bep vertelde me ooit dat toen ze Bertus bij z’n terugkeer vanuit Duitsland de Coolsestraat in zag komen lopen ze in één oogopslag begreep dat haar jongste broer een ingrijpende verandering had ondergaan. De voorheen ietwat schuchtere laatbloeier met het open gelaat was nu iemand die zichtbaar belast was door hetgeen hij allemaal had meegemaakt. Hetzelfde gold natuurlijk voor Arie en Wim, die eveneens behouden uit Duitsland waren teruggekeerd. De afwezigheid van alle drie z’n zoons en de onzekerheid over hun lot had ook vader Henk niet onaangeraakt gelaten. In weerwil van het feit dat hij tijdens hun jeugd zelden iets van affectie voor z’n kinderen had laten blijken was hij depressief geworden, iets waarvan hij niet meer zou herstellen. De enige vorm van tegemoetkoming waarop teruggekeerde arbeiders mochten rekenen was een zeer bescheiden uitkering. Daags na z’n terugkeer vervoegde Bertus zich bij het betreffende kantoor om de uitkering aan te vragen. Tot zijn stomme verbazing trof hij daar dezelfde kerel die hem indertijd naar Brest en Bremen had gestuurd, echter ditmaal zonder NSB speld op z’n revers. Bertus kreeg van hem te verstaan dat hij geen recht had op een uitkering, daar hij zich vrijwillig had laten uitzenden. In plaats van verbaal uiting te geven aan z’n protest sloeg Bertus de klerk met het exemplaar van ‘het dodenschip’ van B. Traven dat hij bij zich droeg van z’n stoel af, zo hard dat de kerel in de hoek van het vertrek belandde. Onmiddellijk voelde Bertus hoe er twee bajonetten in z’n nek werden gedrukt door twee leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, die er als bewakers rondliepen. Hij werd meegenomen naar een superieur, wiens prevelement hij niet afwachtte en hem toeblafte dat hij de ex-NSBer zou gaan aangeven bij de autoriteiten. Daarop verklaarde de man dat hij op de hoogte was van hetgeen zijn ondergeschikte op z’n kerfstok had en dat er zich bovendien diverse anderen onder zijn personeel bevonden met een bevlekt dossier. Het probleem was echter dat ervaren kantoorpersoneel bitter hard nodig was om de zaken administratief weer enigszins op orde te krijgen, om welke reden er werd afgezien van vervolging. Hij zegde Bertus z’n uitkering toe, zelfs met een bescheiden toeslag, indien hij bereid was om af te zien van z’n voornemen de man aan te geven. Met deze regeling is hij dan maar akkoord is gegaan.

null

[Pasfoto 1945]

null

[Fam. Boere v.l.n.r. Wim, Bertus, vader Henk, Bep, moeder Neeltje, Arie, ca. 1927.]

Ooggetuige

Bevrijdingsverhaal

Datum: 5 mei 1945

Locatie: Bremen

Deel artikel: